Pleonasme en tautologie
In ons taalgebruik maken we ook gebruik van stijlfiguren om zaken net wat sterker aan te zetten (tautologie) of om ze in een context extra te benoemen (pleonasme). Soms doen we dat onbedoeld verkeerd en dan spreken we van een stijlfout.
Tautologie
Je zegt twee keer hetzelfde met twee verschillende woorden. Wat je zegt is duppelop. Een tautologie bestaat uit zelfstandige naamwoord(en) en/of bijvoeglijknaamwoord(en):
- altijd en eeuwig
- een broekstuk van iets
- gratis en voor niets
Ezelsbruggetje: T van twee!
Pleonasme
Een eigenschap van een begrip wordt verbonden aan het begrip, Je kunt dit zin als een overbodige harhaling. Meestal een bijvoeglijk naamword gecombineerd met een zelfstandignaamwoord en soms zonder zelfstandig naamwoord:
- ronde bal
- ronde cirkel
- houten balken
- de bal is omlaag gevallen
Tautolgie: hetzelfde wordt gezegd met een ander woord.
Pleonasme: iets wordt gezegd vóór het woord, wat het woord zelf al uitdrukt.
Contaminatie
Een contaminatie is een echte stijlfout. Iedereen gebruikt 'af en toe wel eens' een contaminatie. Dit komt zelfs voor op de radio, tv, internet of kranten.
Contaminaties zijn woorden of uitdrukkingen die met elkaar worden vermengt (cocktailwoorden of -uitdrukkingen)
Die en dat
Hier staat het huis dat ik wil kopen.
Ik koop de krentenbol die er smakelijk uitziet.
Anja is een meisje dat leuk kan dansen. (het meisje, dus dat)
Er staan hier huizen die bijna instorten. (de huizen, dus die)
Er zit een gat in mijn broek, die ik al jaren heb. (de broek, dus die)
Er zit een gat in mijn broek dat groter wordt. (het gat wordt groter, dus dat)
Conclusie: het-woorden -> dat, de-woorden -> die
Wanneer je moeite hebt met lidwoorden:
https://www.welklidwoord.nl/lidwoorden-app
Wat of dat
Als het woord verwijst naar een hele zin of gebeurtenis, gebruik je 'wat'. Als je in plaats daarvan 'dat' gebruikt, krijgt de zin een andere betekenis:
- We hebben een zusje gekregen, wat we allemaal heel leuk vinden. (We vinden het leuk dat we een zusje hebben gekregen).
- We hebben een zusje gekregen, dat we allemaal heel leuk vinden. (we vinden het zusje leuk).
Onderstaande zinnen verschillen ook in betekenis.
- Dit potlood is het enige, wat ik uit mijn schooltijd heb bewaard. (Verder heb ik helemaal niets meer.)
- Dit potlood is het enige dat ik uit mijn schooltijd heb bewaard. (Verder heb ik geen andere potloden meer, alsof er ' het enige potlood' staat.)
Die, deze, dat, dit
De woorden 'die' en 'dat' worden ook als aanwijzende voornaamwoorden gebruikt. Meestal gebruik je ' die' en ' dat' als je iets aanwijst wat verder weg is.
- Die hond blaft hard. (die hond daar)
- Dat huis is duur. (dat huis daar)
Als je iets aanwijst waar je dichtbij bent, gebruik je vaak ' deze' (voor de-woorden) en 'dit' (voor het-woorden):
- Deze hond blaft hard. (deze hond hier)
- Dit huis is duur. (dit huis hier)
De woorden 'die', 'deze', 'dat' en 'dit' kunnen ook zelfstandig gebruikt worden, bijvoorbeeld als je er iets uit de vorige zin mee bedoelt. 'Deze' en 'die' betekenen ongeveer hetzelfde, evenals 'dat' en 'dit':
- De buren hebben een hond. Die (of deze) blaft hard.
- Er zit een hond naast mijn stoel. Deze (of die) kan hard blaffen.
- Mijn oom heeft een nieuw huis. Dat (of dit) is duur.
- Welkom in mijn nieuwe huis. Dit (of dat) is erg duur.
Wie
Je kunt 'die' soms ook vervangen door 'wie'. Dat geldt alleen als het woord verwijst naar een persoon, en als het woord meewerkend voorwerp is. In zulke gevallen is 'wie' iets netter, maar het is niet verplicht. Deze twee zinnen kunnen dus allebei:
- De serveerster die we een fooi geven, is erg vriendelijk.
- De serveerster wie we een fooi geven, is erg vriendelijk.
Als er een voorzetsel bij komt, is alleen wie nog goed:
- De serveerster aan wie we een fooi geven, is erg vriendelijk.
Jou of jouw
In deze zinnen staan 'jou' en 'jouw' op de goede manier:
- Henk zet jou op de lijst.
- Henk zet jouw gegevens op de lijst.
- Is deze fiets van jou of van hem?
- Is deze fiets van jouw vader of van zijn vader?
En dit kan allebei, maar betekent iets anders:
- Is het boek van jou of zijn vader? (= van jou of van zijn vader)
- Is het boek van jouw of zijn vader? (= van jouw vader of van zijn vader)
TIP!
Verander het woord eens in 'mij' of 'mijn'. jou = mij en jouw = mijn.
De woorden 'mijn' en 'jouw' zijn bezittelijke voornaamwoorden.
Er staat altijd een woord achter voor iets waar ik of jij de eigenaar van zijn.
De woorden 'mij' en 'jou' zijn persoonlijke voornaamwoorden.
Zij, hen of hun
Het gebruik van 'zij'/'ze'
'Zij' (of 'ze') wordt alleen gebruikt als persoonlijk voornaamwoord als het de functie heeft van onderwerp.
Onderwerp
- Zij doen dat wel vaker
- Morgen lopen zij een marathon
- Ze zijn het zat
Het gebruik van hen
Het persoonlijke voornaamwoord 'hen' wordt gebruikt als het dienst doet als lijdend voorwerp of als het voorkomt na een voorzetsel.
Lijdend voorwerp
- Ik zag hen lopen
- We bewonderen hen
- Hij ontslaat hen
Na voorzetsel
- Ik luister naar hen
- We geven de boeken aan hen
- Hij ging naast hen zitten
Het gebruik van hun
Hun is een bijzonder woord: het is zowel bezittelijk voornaamwoord (hun huis, hun hond, hun moeder) als persoonlijk voornaamwoord (ik geef het hun, het is hun te veel).
Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud (zij of ze) is altijd 'hun'. Als het goed is, doe je dit niet fout: 'hen huis', 'hen hond' en 'hen moeder' klinkt namelijk nogal onnatuurlijk.
Persoonlijk voornaamwoord
Moeilijker wordt het als 'hun' als persoonlijk voornaamwoord wordt gebruikt. Dit doe je namelijk alleen als 'hun' een meewerkend voorwerp is zónder voorzetsel, ook wel indirect object genoemd. Als je twijfelt of het een meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp is, probeer er dan een voorzetsel(groep) bij te denken: als dat lukt is het een meewerkend voorwerp en moet het dus 'hun' zijn.
- Ik geef hun een bloem ('aan hen')
- Het wordt hun te veel ('voor hen')
- De tranen sprongen hun in de ogen ('bij hen')
- Het valt hun zwaar ('aan hen')
Dan en als
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt het verschil beschrijven, gebruik je vaak de vergrotende trap of bijvoorbeeld 'anders' om het verschil te beschrijven. A is groter (mooier, kleiner, witter, harder, enthousiaster, beter, anders) dan B:
- Kees is vijf keer sterker dan zijn zoon.
- Kees staat op een andere hoogte dan Jan.
- Kees doet niets anders dan slapen.
Als je twee dingen A en B vergelijkt en je wilt gelijkheid beschrijven, gebruik je vaak 'even', 'zelfde' of 'zo'. A is even groot (mooi, klein, wit, hard, enthousiast, goed) als B:
- Kees is vijf keer zo sterk als zijn zoon
- Kees staat op dezelfde hoogte als Jan
De volgende zin heeft met als een heel andere betekenis dan met dan:
- Programmeren is makkelijker dan je denkt.
(Je verwacht misschien dat het moeilijk is, maar het valt best mee.)
- Programmeren is makkelijker als je denkt.
(Als je nadenkt, is het makkelijker.)
Beide(n), alle(n), sommige(n), andere(n), enkele(n), vele(n)
In combinatie met een zelfstandig naamwoord: geen n
De woorden krijgen géén n aan het eind als ze bij een zelfstandig naamwoord horen. Het maakt daarbij niet uit of je over mensen of dingen schrijft:
- Je moet beide handen aan het stuur houden.
- Beide opa's komen trouw op mijn verjaardag.
- Je moet alle zinnen met een hoofdletter laten beginnen.
- Op de vergadering komen alle docenten bijeen.
- Leuk dat sommige planten met de zon meedraaien.
- Tussen de middag blijven sommige kinderen op school.
- Verkopen ze hier ook andere kranten?
- Er komen andere mensen naast ons wonen.
- We hebben nog enkele plaatsen beschikbaar.
- Enkele buurtbewoners hebben vragen gesteld.
- Door de vele fouten kreeg hij een onvoldoende.
- De vele bezoekers waren enthousiast.
- Veel / vele bezoekers waren enthousiast. (onbepaald, geen lidwoord ervoor)
Zelfstandig gebruikt: alle(n) en beide(n) soms een -n
Je schrijft 'alle' en 'beide' (zonder n) als het woord zelfstandig gebruikt wordt en niet op personen slaat:
- Schrijf tien zinnen. Ze moeten alle met een hoofdletter beginnen.
- Denk aan je handen: je moet ze beide aan het stuur houden.
Je schrijft 'allen' en 'beiden' (met n) als het woord zelfstandig wordt gebruikt en slaat op personen die eerder worden genoemd:
- Wij hebben tien docenten. Op de vergadering komen ze allen bijeen.
- Ik heb twee opa's. Beiden komen trouw op mijn verjaardag.
Je schrijft 'allen' (met n) als het woord zelfstandig wordt gebruikt en iedereen betekent:
- Wij richten onze oproep aan allen.
Zelfstandig gebruikt: sommige(n), andere(n), enkele(n), vele(n), meeste(n) soms een n
Je schrijft deze woorden zonder n als ze zelfstandig gebruikt worden en niet op personen slaan:
- Ik vind van planten leuk dat sommige met de zon meedraaien.
- Ik krijg steeds dezelfde krant. Verkopen ze hier ook andere?
- U wilt plaatsen bespreken? We hebben er nog enkele beschikbaar.
- Hij had dertig fouten. Vele waren ontstaan door slordigheid.
Je schrijft deze woorden met n als ze zelfstandig gebruikt worden en op personen in het algemeen slaan:
- Tussen de middag blijven sommigen op school. (= sommige van alle mensen)
- Er komen anderen naast ons wonen. (= andere mensen)
- Enkelen hebben vragen gesteld. (= enkele mensen)
- Velen waren enthousiast. (= vele mensen in het algemeen)
Grote of grootte
De woorden 'grote' en 'grootte' klinken hetzelfde, maar betekenen iets anders.
'Grote' is een bijvoeglijk naamwoord:
- De man is groot: de grote man.
Vergelijk: lang - lange / dik - dikke / warm - warme
'Grootte' is een zelfstandig naamwoord (de-woord) en betekent 'afmeting':
- Bij het kamperen moeten we rekening houden met de grootte van de caravan.
Vergelijk: lang - de lengte / dik - de dikte / warm - de warmte
Zo ook 'brede' en 'breedte':
- breed, de brede weg, de breedte van de weg
Als je twijfelt:
Vervang 'groot' of 'breed' eens door 'dik'.
Hoor je dikte? Dan is het grootte / breedte.
Hoor je dikke? Dan is het grote / brede.
Maak jouw eigen website met JouwWeb