Persoonsvorm

Een werkwoord noemen we de persoonsvorm als die in een zin aangeeft:

 

  • De tijd (tegenwoordige of verleden tijd)
  • Enkelvoud of meervoud

  

Hoe te vinden?

 

  • Veranderen van tijd
  • Veranderen van getal

 

De persoonsvorm vind je door de zin in een andere tijd te zetten:

 

  • Hij zit op school
  • Hij zat op school
  • Je bent te laat gekomen
  • Je was te laat gekomen

 

De persoonsvorm vind je door het onderwerp van enkelvoud in meervoud te zetten of omgekeerd:

 

  • Piet zit op school
  • Piet en Jan zitten op school
  • Piet is  te laat gekomen
  • Piet en Jan zijn te laat gekomen

Tegenwoordige tijd

Om de tegenwoordige tijd van een werkwoord te kunnen spellen, moet je weten wat de stam van het werkwoord is.


Verleden tijd

Bjj de verleden tijd wordt er onderscheid gemaakt tussen onregelmatige en regelmatige werkwoorden.

  • Onregelmatige werkwoorden krijgen in de verleden tijd een andere klinker dan in de tegenwoordige tijd. 
  • Regelmatige werkwoorden krijgen in de verleden tijd dezelfde klinker als in de tegenwoordige tijd. 

Let op!

Je moet goed opletten als de stam op een -f of een -s eindigt. In zulke gevallen kan in het hele werkwoord een -v of een -z staan.

  • leven: ik leef
  • verhuiz  en: ik verhuis

 

In de verleden tijd moet je uitgaan van de -v of -z in het hele werkwoord (stam). De -v en -z staan niet in 't kofschip x, dus:

 

  • leven: ik leefde
  • verhuizen: ik verhuisde
  • lozen: ik loosde
  • durven: ik durfde

Voltooid deelwoord

 

Maakt samen met de hulpwerkwoorden van tijd (hebben, zijn, worden) de tijd in de zin voltooid: de handeling is definitief  afgelopen.

 

Het voltooid deelwoord van de onregelmatige werkwoorden zorgt niet voor problemen:

 

  • klimmen: hij heeft geklommen
  • gaan: ik ben gegaan

Onvoltooid deelwoord

Het hele werkwoord + [d]

 

  • fietsen + [d] = fietsend: Reizend dacht ik aan mijn moeder. 
  • reizen + [d] = reizend: Fietsend ging naar de kerk.

 

Met dit deelwoord kun je aangeven dat er twee acties tegelijkertijd plaatsvinden. 


Werkwoorden als bijvoeglijk naamwoord

Voltooid of onvoltooid deelwoord met een -e erachter:

 

  • voltooid deelwoord
    • serveren - gereserveerd: de geserveerde thee.
    • verlichten - verlicht: de verlichte wetgen
  • onvoltooid deelwoord
    • roken - rokend: de rokende ober
    • bellen - bellend: het bellende meisje

Let op!

  • Als het nodig is voor de klank, dan komt er een -t of -d bij:
    • optutten - opgetut: de opgetutte mevrouw

 

  • In sommige gevallen verdwijnt er een klinker:
    • verloten - verloot: het verlote boek
    • verkleden -verkleed: de verklede gasten

 

  • Als het voltooid deelwoord eindigde op -en, dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord hier ook op:
    • braden - gebraden: het gebraden vlees
    • ontsteken - ontstoken: de ontstoken wond

Engelse werkwoorden

Werkwoorden die geleend zijn uit het Engels, worden vervoegd volgens de Nederlandse regels door te letten op de laatste klank van de stam die we horen in het Engels: 

 

  • checken - ik check - hij checkt - ik checkte - ik heb gecheckt
  • coachen - ik coach - hij coacht - ik coachte - ik heb gecoacht
  • streamen - ik stream - hij streamt - ik streamde - ik heb gestreamd

 

De 'e' blijgt staan in de vervoeging wanneer dit nodig is voor de uitspraak: 

 

  • racen - ik race - hij racet - ik racete - ik heb geracet
  • daten - ik date - hij datet - ik datete - ik heb gedatet
  • saven - ik save - hij savet - ik savede - ik heb gesaved

Maak jouw eigen website met JouwWeb